Als het zonnetje er midden in de winter even uitkomt en de koolmezen de nestkast in mijn achtertuin beginnen te inspecteren, weet ik dat het tijd wordt om de kasten op Ridderspoor schoon te maken. Albert had duidelijk hetzelfde gevoel en belde dezelfde dag om een afspraak te maken. Dus, op een mooie ochtend een paar dagen later haalden we de ladder uit het werkhok en gingen op pad om alle 32 nestkasten op complex 1 op te kuisen.
We waren dit jaar snel klaar. Elf nesten van pimpelmezen, waarvan 3 met een niet-uitgekomen ei. Dat was het. Geen koolmezen, geen spreeuwen, geen boomkruipers. Zelfs het paartje kauw dat al jaren een grote kast aan de Ridderbuurt bebroedt, gaf afgelopen zomer niet thuis. Ik maak me een beetje zorgen om de vogelstand op het complex. Ik heb een grafiekje gemaakt van het percentage bezette kasten voor de jaren waarin ik dat heb kunnen nagaan. Daarin zie je dat dit percentage per jaar fluctueert, maar de laatste twee jaar zijn wel echt opvallend laag. Of het een echte trend is, weet ik niet. Misschien krabbelt het volgend jaar wel weer op, maar misschien ook wel niet. Vooral ook het gebrek aan diversiteit is zorgwekkend. In 2015 konden we nog vijf verschillende soorten optekenen. Koolmees ontbrak tot 2018 nooit en ook boomkruiper was vaak van de partij. Soms hadden we een winterkoning en tot 2009 ook vaak ringmus. Maar nu dus alleen nog maar pimpelmezen.
Zat er dan helemaal niks in de kasten? Nou, nee. Elk jaar lopen we wel weer tegen een onverwachte gast aan. Zo was de “mussenflat” op het dak van de kantine dit keer gekraakt door een familie wespen die er een prachtig papieren bouwsel in hadden gemaakt. Een paartje pimpelmees had nog wel iets geprobeerd te beginnen in diezelfde kast, getuige het bed mos dat er in lag, maar die hadden eieren voor hun geld gekozen.
Het meest spectaculaire waren de enorme poppen waarvan de tientallen in een oude vleermuizenkast aan de kant van het windepad zaten. Er zaten ook een paar harige, dode rupsen bij en een stuk of vier eveneens dode motten. Die laatste hebben we laten determineren door de slimme algoritmes van waarneming.nl. Onze eerste gedachten was dat het eikenprocessierups moest zijn. Maar dat was niet waar. Het bleek te gaan om de “Plakker”, een forse, witte mot met wat donkerbruine strepen. Lymantria dispar luidt de officiële benaming. Het is een algemene soort die voorkomt in parken en tuinen. Dat alle rupsen, poppen en “imago’s” dood waren, klopte, want de soort overwintert als ei.
Wespen en motten dus. Doe je het toch nog ergens voor. Ik ben benieuwd wat 2020 ons gaat brengen.